Bodem
Bodemgeografisch is het gebied onder te verdelen in de Veluwe, de Veluwerand en het kustgebied langs de voormalige Zuiderzee*.
Veluwe
De Veluwe bestaat uit hoge, droge zandgebieden, stuifzandgebieden en vochtige zandgebieden. De hoge zandgebieden bestaan voor een belangrijk deel uit een brede stuwwal van de oostelijke Veluwe tussen de 30 en 60m + NAP. Deze stuwwal heeft in het zuiden enkele koppen, die hoger dan 70 m + NAP kunnen zijn (bijvoorbeeld ter hoogte van Elspeet). Het gehele gebied heeft zeer diepe grondwaterstanden (Gt VII*) en bestaat overwegend uit grindhoudend, leemarm, matig grof zand, waarin veelal haarpodzolgronden voorkomen (gHd30). In het zuidelijke deel liggen ook vrij veel lemige holtpodzolgronden (gY30, gY23). Daarop vindt men de voormalige 'malenbossen', zoals het Elspeetsche Bosch en het Speulderbosch.
De gelige band op de kaart bestaat uit west-oost gerichte dekzandruggen van matig grof, soms matig fijn zand, waarin sterk ontwikkelde humuspodzolen (Hd21, Hd30) voorkomen. Het terrein ten noorden van Elspeet is nogal geaccidenteerd ten gevolge van de talrijke kleine en grotere smeltwaterrestheuvels.
Veluwerand
Meer naar het noorden liggen de Veluwerandgebieden, welke gekenmerkt worden door een afwisseling van droge en natte zandgebieden. Deze gebieden vormen een smalle strook tussen het hoge zandgebied van de Veluwe met hoge enkeerdgronden en stuifzanden en de lage veen- en zeekleigebieden langs de voormalige Zuiderzeekust. Deze gronden zijn hoofdzakelijk in gebruik als agrarisch gebied, met percelen grasland, afgewisseld door houtsingels, houtwallen of kleine bospercelen. Daarnaast komen er verschillende landgoederen voor, zoals de Essenburgh, Groeneveld, de Zwaluwenburg, Oldhorst en IJsselvliedt, die het gebied een aantrekkelijk, vaak parkachtig aanzien geven. Er worden voornamelijk dekzanden aangetroffen, die vanaf de hoge zandgronden tot aan de veen- en kleigronden onder een geringe helling liggen. Vanaf de hoge enkeerdgronden (zEZ21) vindt men eerst een strook met middelhoge gooreerdgronden (pZn21 met Gt, IV, VI, VII), vervolgens een strook met lage, natte beekeerdgronden of gooreerdgronden (pZg21, pZn23, &pZn23 met Gt II en III).
Kustgebied voormalige Zuiderzee
Waar vroeger de Zuiderzee deze gebieden kon overstromen, liggen nu veengronden met een zavel- of kleidek (kVc, kVz, en pVz, paars en blauw op de kaart). Ze liggen op ca. 0,5 m + NAP en zijn overwegend ondiep ontwaterd (Gt I en II). Waar het veen door een hogere ligging (0,5 a l m + NAP) of door een beschermde ligging achter dekzandruggen niet of weinig door het zeewater beïnvloed is, komen veengronden en moerige gronden zonder zavel- of kleidek voor (aVz, hVz, en vWz, roze op de kaart). De veengebieden zijn vlak, hebben overwegend een strokenverkaveling en zijn nagenoeg vrij van beplantingen en onbewoond.
*uit “Toelichting van de kaartbladen 26 Oost en 27 West”, Stichting voor Bodemkartering, Wageningen 1982.